Scholen ABC

Het is belangrijk je kind aan te melden vóór het vier jaar wordt. Je meldt je kind aan bij (de directie van) de basisschool van je keuze. De school heeft verschillende gegevens van je kind nodig, zoals de naam, geboortedatum, geslacht en het burgerservicenummer (BSN).

ABO

Zie: Algemeen Bijzonder Onderwijs

Achterstandsleerlingen zijn leerlingen in het basisonderwijs, die tot een achterstandscategorie behoren. Kinderen vallen in deze categorie als hun ouders laag opgeleid zijn. Het Ministerie van OC&W geeft voor deze leerlingen een hogere vergoeding aan scholen. Om te bepalen hoeveel geld basisscholen van de overheid krijgen, krijgt elke leerling een gewicht toegekend. Aan achterstandsleerlingen wordt een extra gewicht toegekend, zodat een school die deze kinderen onderwijst, meer geld krijgt. Deze financiële toelage is dus niet gebaseerd op de intelligentie van het kind zelf, maar op het opleidingsniveau van de ouders. Deze toelage heet ook wel een “rugzakje”.

ADHD staat voor Attention Deficit Hyperactivity Disorder. Het wordt ook wel aandachtstekort-hyperactiviteitstoornis genoemd. Het “aandachtstekort” slaat niet op onvoldoende aandacht krijgen. Wel kan iemand met ADHD onvoldoende aandacht schenken aan zijn of haar omgeving. Daardoor is het niet goed mogelijk om de aandacht bij één ding tegelijk te houden (concentratiegebrek). Een ADHD’er wordt snel afgeleid. Kan daarom een ontevreden kind en/of leerachterstand veroorzaken.

Onder algemeen bijzonder onderwijs , niet te verwarren met speciaal onderwijs, wordt een onderwijsvorm gebruikt die is gebaseerd op een onderwijskundige (pedagogische) of opvoedkundige (didactische) visie. Sinds het begin van de twintigste eeuw wordt dit ook wel traditioneel vernieuwingsonderwijs genoemd. Het uitgangspunt hiervan zijn de ontwikkelingsmogelijkheden van ieder individueel kind. Onderwijsvormen die hieronder vallen zijn:

  • Montessorionderwijs
  • Daltononderwijs
  • Jenaplanonderwijs
  • Freinetonderwijs
  • Vrijeschoolonderwijs

Hiernaast bestaat er ook actueel vernieuwingsonderwijs. De twee onderwijsvormen die hieronder vallen zijn:

  • Ervaringsgericht onderwijs (EGO)
  • Ontwikkelingsgericht onderwijs (OGO)

Overige onderwijsvormen die onder ABO vallen:

  • Brede school
  • Iederwijs

Een basisschool is een school voor kinderen van 4 tot en met 12 jaar. Het basisonderwijs in Nederland is opgedeeld in acht schooljaren.

De basisschool is ontstaan in 1985. Minister Deetman van onderwijs voerde de wet op het basisonderwijs in. Hierdoor fuseerden alle kleuter- en lagere scholen tot basisscholen. Met deze wet werd ook de leerplichtige leeftijd verlaagd van 6 naar 5 jaar.

Een basisschool is verdeeld in acht groepen, groep 1 tot en met 8. In groep 1 en 2 leren de kinderen vooral om met andere kinderen om te gaan. Vanaf groep 3 is het basisonderwijs gericht op leren rekenen en schrijven. Dit wordt in de loop der jaren steeds verder uitgebreid.

Zie: Schoolbestuur

Bijzondere scholen zijn rooms-katholiek, protestants-christelijk, joods, islamitisch of humanistisch. Dan zijn er ook nog algemeen-bijzondere scholen. Deze scholen hebben bepaalde pedagogische (opvoedkundige) en didactische (onderwijskundige) uitgangspunten. Montessori-, Jenaplan- en Daltonscholen zijn bijzondere scholen.

Ongeveer tweederde van alle basisschoolleerlingen zit op een bijzondere school. Op zo’n school krijgt uw kind les vanuit een godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging. Er zijn veel verschillende bijzondere scholen. Zo zijn er bijvoorbeeld roomskatholieke, protestants-christelijke, joodse, islamitische, hindoeïstische en vrijescholen. Maar er zijn ook bijzondere scholen waar het onderwijs niet is gebaseerd op een godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging, maar op een bepaalde pedagogische opvatting. Dat zijn de algemeen bijzondere scholen. Een bijzondere school wordt bestuurd door een vereniging of een stichting. Ouders kunnen lid zijn van zo’n vereniging.

 

De hoogste klassen van de basisschool. Bij sommige scholen heten alleen groep 6, 7 en 8 de bovenbouw, dan is er ook nog een onderbouw en een middenbouw. Bij andere scholen heten groep 5 t/m 8 de bovenbouw. Groep 1 t/m 4 heten op deze scholen de onderbouw.

In veel gemeenten werken basisscholen structureel samen met andere voorzieningen, bijvoorbeeld met de kinderopvang, een peuterspeelzaal, een sportvereniging of een cultuurinstelling. Hiervoor zijn veel verschillende namen, zoals Vensterscholen en Open Wijkscholen. Vaak worden deze scholen ‘brede scholen’ genoemd.

Een brede school is een netwerk in en om één of meer scholen. Binnen dat netwerk werken leerkrachten en professionals uit andere sectoren (zoals sport, opvang, cultuur en welzijn) structureel samen. Zo kunnen kinderen zich op allerlei manieren ontwikkelen. Het aanbod van de brede school wordt aangepast aan de behoefte van de leerlingen, hun ouders en aan de buurt waarin de school staat. Dit betekent dat iedere brede school weer anders is.

BSO

Zie: Buitenschoolse opvang

Buitenschoolse opvang (BSO) is een verzamelnaam voor alle professionele kinderopvang voor schoolgaande kinderen buiten de schooltijden. Een synoniem voor buitenschoolse opvang is naschoolse opvang.

In Nederland start BSO vanaf 4 jaar en loopt tot 13 jaar. BSO is per definitie na schooltijd en tijdens de schoolvakanties hele dagen. Soms is buitenschoolse opvang ook vóór de school begint en als overblijven tussen de middag.

Het moment dat kinderen aanwezig zijn op de BSO wordt gezien als vrije tijd. Vaak worden er activiteiten georganiseerd waar de kinderen vrijwillig aan mee kunnen doen. Dit kunnen spel- of knutselactiviteiten zijn. Op sommige BSO’s kunnen de kinderen een avondmaaltijd krijgen.

Sinds een aantal jaren zijn scholen verantwoordelijk voor de aansluiting met de buitenschoolse opvang. Voor de uitvoering kunnen onderwijsinstellingen afspraken maken met instellingen voor kinderopvang, sportverenigingen, scouting en/of welzijnsinstellingen.

De CITO-score is de score die een leerling behaalt op een toets van het CITO. Van belang zijn de het CITO Leerlingenvolgsysteem en de CITO eindtoets.

Bij de toetsen van het CITO Leerlingvolgsysteem (LVS) wordt de uitslag omgezet in een letterscore van A tot en met E. Het hoogste niveau is A, en het laagste niveau is E.

De CITO-score voor de eindtoets is een cijferscore tussen de 500 en de 550. Een leerling met een score van 535 kan waarschijnlijk naar de HAVO. Als de score boven de 545 ligt, dan kan de leerling waarschijnlijk naar het VWO. De CITO-score is een richtlijn bij het advies dat de school geeft aan de ouders. Maar ondanks de score kan de school ook een ander advies geven.

Bij confessioneel bijzonder onderwijs wordt er een onderwijsvorm gebruikt die uitgaat van een bepaalde religieuze- of levensbeschouwelijke visie. Scholen die hieronder vallen zijn bijvoorbeeld katholieke-, protestantse-, joodse-, islamitische- of hindoeïstische scholen. Sommigen plaatsen vrijeschool-onderwijs ook onder confessioneel bijzonder onderwijs.

Sommige scholen laten kinderen altijd overblijven tussen de middag door middel van een continurooster. Bij een continurooster is de middagpauze bekort en duurt deze maximaal drie kwartier. De kinderen gaan niet meer naar huis om te eten, maar lunchen gezamenlijk op school in groepsverband. Om half drie of drie uur zit de schooldag er op.

De oudergeleding van de medezeggenschapsraad heeft instemmingsrecht met betrekking tot al of niet invoering van een continurooster. Voordat de oudergeleding hierover stemt, moet er een raadpleging onder de ouders worden gehouden.

Voor de organisatie van het toezicht tijdens de lunchpauze zijn verschillende oplossingen mogelijk. Toezicht door leerkrachten, toezicht door ouders, een combinatie of toezicht door externen. Bij het toezicht door leerkrachten moet rekening gehouden worden met de Arbeidstijdenwet. De wet bepaalt dat werknemers na 5,5 uur werktijd recht hebben op een half uur pauze. Diegene uit het team die verantwoordelijk is voor het toezicht na het eten, zal dus op een ander moment rust moeten nemen. Dat vergt het nodige organisatievermogen binnen de school.

Een gevolg van het continurooster is, dat er geen verplichte financiële bijdrage mag worden gevraagd voor het overblijven. Dit komt voort uit het principe dat tegenover alles wat vanuit de school verplicht is, geen verplichte financiële bijdrage mag staan. De school treft een maatregel (continurooster) waardoor de leerlingen worden verplicht om over te blijven op school, dus kan de school alleen nog maar een vrijwillige financiële bijdrage hiervoor vragen.

Het daltononderwijs is gericht op de zelfstandigheid van een kind en kent weinig klassikale lessen. De kinderen mogen hun eigen taken indelen en op hun eigen tempo werken. Ze maken afspraken met de leerkracht over wanneer zij de taken volbracht moeten hebben en vervolgens kunnen zij hier zelfstandig aan werken. Het daltononderwijs kenmerkt zich door drie pedagogische punten te weten: vrijheid in gebondenheid, zelfstandigheid en samenwerking. Vrijheid in gebondenheid betekent dat het kind zelf haar taken inschat en kijkt hoe lang en op welke manier hij/zij deze taak kan volbrengen. Hij/zij maakt hier afspraken over met de leerkracht en legt na zijn/haar taak ook verantwoording af aan de leerkracht. Bij kleuters begint dit klein met keuzetaken die zij zelfstandig uitvoeren. Naarmate de kinderen ouder worden, worden ook de taken en verantwoordelijkheden zwaarder. Ondanks deze zelfstandigheid is de lesstof wel voornamelijk gebaseerd op de richtlijnen van de overheid en de samenleving. Zelfstandigheid betekent in het daltononderwijs dat kinderen worden gevormd tot zelfstandige mensen. Zij kunnen zelf informatie vergaren, taken en opdrachten inschatten en de juiste keuzes maken. Samenwerking is het derde uitgangspunt bij het daltononderwijs. Wanneer de kinderen volwassen zijn moeten zij kunnen leven en werken met anderen, om deze reden is samenwerking in het daltononderwijs erg belangrijk. Door het werken in steeds verschillende groepjes, leren de kinderen om met anderen om te gaan en respect te hebben voor mensen om hen heen. De leerkrachten staan niet voor de klas om de kinderen dingen te leren maar hebben een coachende en begeleidende rol.

 

Het daltononderwijs is ontwikkeld door Helen Parkhurst, een Amerikaanse lerares die tussen 1904 en 1921 deze onderwijsvorm bedacht. In 1919 opende zij haar eerste school in New York, met financiële steun van de welgestelde familie Crane. The Children’s University School van Parkhurst werd in 1920 omgedoopt tot The Dalton School; een eerbetoon aan de familie Crane, die in Dalton woonden. In 1926 werd het daltononderwijs voor het eerst uitgevoerd in Nederland op de Vijfde Hogere Burgerschool in Den Haag. Tegenwoordig telt Nederland 375 scholen die het dalton als onderwijsvorm gebruiken.

Zie: Schoolbestuur

Dyslexie is een term die gebruikt wordt voor ernstige problemen met het kunnen lezen van woorden. Er zijn talrijke varianten en oorzaken voor dyslexie, in veel gevallen zijn de hersenen niet goed in staat visuele of auditieve informatie te interpreteren. De hersenen kunnen dit op verschillende manieren deels, of in het geval van een milde vorm volledig compenseren door andere hersenfuncties te gebruiken. Dit is afhankelijk van de omvang van de aandoening. Op jonge leeftijd kan stimulering en training van de hersenen tot betere compensatie leiden. Dyslexie heeft voornamelijk invloed op leesvaardigheid, spelling en woordenschat. Verder kan dyslexie ook invloed hebben op gehoor, spraak, schrijven en handschrift.

EGO

Zie: Ervaringsgericht onderwijs

Het ervaringsgericht onderwijs is gericht op het welbevinden (hoe maakt iemand het?) en de betrokkenheid (hoe doet iemand het?) van het kind. De ontwikkeling van het kind vordert meer wanneer het kind betrokken wordt en met plezier naar school toe gaat en zijn/haar taken met interesse uitvoert. Het gaat om het proces naar het resultaat toe, niet perse om het eindresultaat. Het E.G.O. staat op drie pilaren:

  • Het vrije initiatief – kinderen krijgen de kans om de wereld om zich heen te verkennen, wanneer zij hun eigen opdrachten/taken uitkiezen werken zij hier gemotiveerder aan.
  • Milieuverrijking – de leeromgeving van het kind wordt zo ingericht dat het kind uitdagende materialen tot zijn/haar beschikking heeft.
  • Ervaringsgericht dialoog – de leerkracht gaat de dialoog aan met het kind zodat zij een band met elkaar opbouwen. Op deze manier voelt het kind zich beter begrepen en kan de leerkracht het kind beter en persoonlijker begeleiden.

Het freinetonderwijs kenmerkt zich door het ontdekkend leren. Kinderen en leerkrachten zijn samen de baas en de leerlingen leren door middel van ervaringen. Het jaarplan, weekplan en dagplan wordt opgesteld door deze beide groepen samen. De kinderen zijn dus zeer actief bezig met inhoud geven aan hun tijd op de basisschool. In plaats van alles uitgelegd te krijgen, leert het kind hoe iets werkt door er meteen mee aan de slag te gaan en zelf uit te proberen hoe het werkt. Een klaslokaal op een freinetschool is ingedeeld in werkhoeken waar kinderen alleen of in groepjes aan activiteiten kunnen werken. De leerkrachten creëren situaties die kinderen aanspreken waardoor zij gemotiveerd raken om op ontdekkingstocht te gaan en uitgedaagd worden om meer te leren. Voor de leerkracht is het benadrukken van positief resultaat erg belangrijk en met het begeleiden van de kinderen zorgt de leerkracht ervoor dat de kinderen een kritische blik op de wereld krijgen. Opvallend bij het freinetonderwijs is dat de kinderen veel lesmateriaal zelf creëren. De drukpers is bijvoorbeeld een apparaat dat veel wordt gebruikt in het freinetonderwijs. Door de ervaringen die ze opschrijven en afdrukken kunnen andere kinderen dit lezen en hiervan leren.

Het freinetonderwijs is ontwikkeld door Célestin Freinet als reactie op de droge leerstof die werd gehanteerd. Freinet was een Franse onderwijzer die erachter kwam dat zijn leerlingen weinig interesse hadden in de leerstof waardoor zij weinig kennis tot zich namen. Hij kwam erachter dat, wanneer hij ze mee naar buiten nam, zij wél geïnteresseerd en leergierig waren. Vanaf dit moment probeerde hij om de leefwereld van de kinderen ook binnen de schoolmuren te creëren zodat de kinderen via ervaringen en ontdekkingstochten zichzelf konden ontwikkelen. In Nederland zijn er 16 basisscholen die deze vorm van onderwijs aanbieden, in Vlaanderen is deze vorm van scholing iets populairder, hier bestaan er 61 scholen die deze onderwijsvorm hanteren.

Het jenaplanonderwijs is een onderwijsvorm waarbij verantwoordelijkheid, zelfstandigheid en wereldoriëntatie centraal staan. De leerlingen zitten niet in klassen maar in stamgroepen met leerlingen van verschillende leeftijden (maximaal 3 jaar verschil). Iedere stamgroep heeft haar eigen ruimte die huiselijk is ingericht. Deze ruimte wordt beheerd en ingericht door de stamgroep, waardoor de kinderen verantwoordelijkheid en respect ontwikkelen. De vier basisactiviteiten van het jenaplan zijn spelen, spreken, vieren en werken. Dit doen de kinderen voornamelijk in projectvorm, zij ontdekken en onderzoeken en vertellen dit in de kringgesprekken, waar ook het begin en einde van de week wordt gevierd. Op deze manier leren alle kinderen samen te werken met elkaar en respect te hebben voor elkaars verschillen. Ze worden gemotiveerd door het doen en ondanks dat er geen klassikale lessen worden gegeven, wordt er een sterke structuur aangehouden welke iedere week wordt vastgelegd in het weekplan.

Peter Petersen, de grondlegger van het Jenaplan (vernoemd naar de Duitse plaats waar Petersen vandaan kwam: Jena), opende in 1924 de eerste school in Duitsland. In 1955 werd deze onderwijsvorm ontdekt door Suus Freudenthal-Lutter en geïntroduceerd in Nederland. Op dit moment zijn er 220 basisscholen in Nederland die het jenaplanonderwijs geven. Niet alleen algemeen bijzonder onderwijs maar ook confessioneel bijzonder onderwijs maakt gebruik van deze onderwijsvorm.

Met het begrip kleuters wordt bedoeld de kinderen in groep 1 en 2. In Vlaanderen (en voor 1985 ook in Nederland) gaan kinderen op de leeftijd naar een aparte kleuterschool.

Je kind is op grond van de Leerplichtwet verplicht naar school te gaan. Je moet je kind inschrijven op een school en ervoor zorgen dat je kind naar school gaat. De leerplicht geldt voor iedereen die in Nederland woont. Ook kinderen met een niet-Nederlandse nationaliteit, asielzoekers in de leerplichtige leeftijd en kinderen die illegaal in Nederland verblijven moeten dus verplicht naar school.

Begin leerplicht
Je kind is leerplichtig als hij 5 jaar is. Het kind moet dan naar school op de eerste dag van de nieuwe maand na de 5e verjaardag. Als je kind bijvoorbeeld in oktober 5 jaar wordt, moet hij op 1 november van dat jaar naar school. De meeste kinderen gaan al op 4-jarige leeftijd naar school. Leerlingen van 4 jaar vallen niet onder de leerplicht, ook niet wanneer ze zijn ingeschreven op een basisschool.

Einde volledige leerplicht
De volledige leerplicht duurt tot en met het schooljaar waarin je kind 16 jaar wordt. Als het kind bijvoorbeeld in februari 16 jaar wordt, dan moet je kind het schooljaar afmaken. Als het kind tenminste 12 volledige schooljaren naar school is geweest, is de termijn van volledige leerplicht ook afgelopen. Een groep of klas overslaan telt ook mee als volledig schooljaar. Een schooljaar eindigt officieel op 31 juli.

Met de middenbouw wordt groep 3 t/m 5 van een basisschool bedoeld. Sommige scholen gebruiken het begrip middenbouw niet. In dat geval horen groep 3 en 4 nog bij de onderbouw, groep 5 bij de bovenbouw.

Het montessorionderwijs is gebaseerd op de ontwikkeling van ieder individueel kind. Elk kind komt in een ‘gevoelige periode’ terecht. In deze periode staat het kind meer open voor een bepaald aspect en ontwikkelt zich, door deze extra belangstelling, makkelijker en sneller dan anders. Aan de leerkracht is het de taak om deze periode te herkennen en het kind de mogelijkheid te geven om zich te ontwikkelen door onder andere materiaal te verschaffen en het kind te begeleiden in zijn/haar activiteiten. Iedere ochtend zoekt het kind een taak uit in zijn/haar eentje of met een groepje kinderen van verschillende leeftijden. Het montessorionderwijs heeft namelijk heterogene groepen, dat wil zeggen dat de groepen bestaan uit verschillende leeftijdsgroepen. De onderbouw bestaat uit kinderen van vier tot zes jaar, de middenbouw uit kinderen van zes tot negen jaar en in de bovenbouw zitten kinderen van negen tot twaalf jaar. In iedere groep zitten kinderen van alle drie de leeftijdsgroepen waardoor ieder kind dus één keer de jongste, één keer de middelste en één keer de oudste is. Het materiaal dat wordt gebruikt bij deze onderwijsvorm is zo ontworpen dat kinderen de fouten die zij maken direct kunnen herkennen en moeten herstellen om verder te kunnen werken. Al met al leren kinderen op het montessorionderwijs dus zelfstandig en kunnen zij van elkaar leren in plaats van, van een leerkracht die voor de klas staat. Een bekende uitspraak van het montessorionderwijs is: “Help mij het zelf te doen”.

Het montessorionderwijs is ontwikkelt door de eerste vrouwelijke arts van Italië: Maria Montessori. In 1896 studeerde zij af van haar studie medicijnen en in 1907 opende zij Casa dei Bambini, een opvanghuis in een arme sloppenwijk in Rome. Hier ontwikkelde zij in een korte tijd een nieuwe onderwijsvorm die nu wordt gezien als het montessorionderwijs.

Zie: Buitenschoolse opvang

De laagste klassen van de basisschool. Bij sommige scholen heten alleen groep 1 en 2 onderbouw, dan is er ook nog een middenbouw en een bovenbouw. Bij andere scholen heten groep 1 t/m 4 de onderbouw. Groep 5 t/m 8 heten op deze scholen de bovenbouw.

Het onderwijs kent verschillende functies voor onderwijsondersteunend personeel. Variërend van conciërge tot lerarenondersteuner. De lerarenondersteuner, klassenassistent en onderwijsassistent werken meestal in het primair onderwijs. Zij ondersteunen de docent en vallen onder zijn verantwoordelijkheid.

OOP

Zie: Onderwijs ondersteunend personeel

Het belangrijkste kenmerk van een openbare school is natuurlijk dat dit onderwijs voor iedereen toegankelijk is. Er mag, in tegenstelling bij het bijzonder onderwijs, niemand geweigerd worden en de school is dan ook vaak een afspiegeling van de streek, buurt waarin hij staat. Openbare scholen geven soms traditioneel, klassikaal onderwijs, maar kiezen evengoed voor andere onderwijsvormen. Vroeger was de gemeente de baas over de openbare school, tegenwoordig is die macht gedelegeerd aan een bestuurscommissie of bijvoorbeeld een stichting. In zijn algemeenheid geldt nog wel steeds dat openbare scholen doorgaans een dikker of dunner lijntje hebben met de lokale overheid. Als je dus voor je kind een openbare school kiest, kies je voor pluriformiteit, alle andere dingen zijn per school verschillend en zul je zelf moeten checken.

Ongeveer eenderde van alle kinderen in Nederland gaat naar een openbare school. Een openbare school staat open voor kinderen van iedere godsdienst of levensbeschouwing. Meestal worden openbare scholen bestuurd door een stichting. Soms bestuurt een bestuurscommissie van de gemeente een openbare school.

Er zijn scholen met en zonder een specifieke pedagogische opvatting. Op scholen met een pedagogische opvatting is het onderwijs gebaseerd op bepaalde uitgangspunten. Er zijn bijvoorbeeld Montessorischolen, Daltonscholen, Freinetscholen en Jenaplanscholen. Deze scholen kunnen openbare scholen zijn, maar net zo goed bijzondere scholen.

Bij remedial teaching worden leerlingen onderzocht met behulp van een intakegesprek, toetsen en/of observaties. De remedial teacher probeert op die manier een beeld te krijgen van de leerling. Na de diagnose wordt er een handelingsplan met doelen gemaakt. Deze legt de begeleiding voor een vaste periode vast. Dan volgt de remedial teaching, die volledig is toegespitst op het probleem van de individuele leerling. De bedoeling is dat de leerling na deze periode vaardigheden bezit om met de stoornis om te gaan, en dat hij of zij weer met de eigen groep kan meedoen.

Remedial teaching is geen bijles, want daarbij gaat het om specifieke vakkennis die voornamelijk herhaald wordt.

Zie: Achterstandsleerlingen

Scholen hebben een wettelijk erkend bevoegd gezag of een zogenoemd schoolbestuur. Een bevoegd gezag beheert en bestuurt een school. Het beheren van een school betreft de zorg over de materiële aspecten van de organisatie, met name het dragen van de kosten van exploitatie en personeel.

Het schoolbestuur heet ook wel het Bevoegd Gezag. Het bevoegd gezag van openbare scholen voor primair onderwijs kan in een gemeente uitgeoefend worden door het college van Burgemeester en Wethouders. Sinds 1997 kan de gemeenteraad kiezen voor een andere publiekrechtelijke bestuursvorm. Dit om de dubbele functie van het gemeentebestuur (bevoegd gezag van het openbaar onderwijs enerzijds en lokale overheid voor het openbaar en bijzonder onderwijs anderzijds) te ondervangen. Het bevoegd gezag (schoolbestuur) van een openbare school kan sinds 1997 worden gevormd door het College van Burgemeester en Wethouders, de bestuurscommissie, het door de gemeenschappelijke regeling bevoegde orgaan, een openbare rechtspersoon of een stichting.

Het bestuur van en school heeft onder andere de volgende taken:

  • het oprichten van een school
  • de keuze van leermiddelen
  • het vaststellen van het lesrooster
  • benoeming en ontslag van schoolleiders en docenten
  • de toelating en verwijdering van leerlingen
  • gedragsregels voor leerlingen
  • de interne organisatiestructuur van de school
  • het beheer van de financiën

De kosten van het onderwijs worden door de overheid betaald. Je bent dus niet verplicht om voor het onderwijs van je kind te betalen. Toch mag een school geld vragen. Dit heet de ouderbijdrage.

Van de ouderbijdrage betaalt de school extra activiteiten. Denk daarbij aan schoolreisjes of excursies. Ook de schoolfeesten worden er vaak van betaald.

De ouderbijdrage is altijd vrijwillig. De hoogte van de ouderbijdrage verschilt per school. Sommige scholen vragen één bedrag per jaar. Andere scholen vragen per activiteit geld aan de ouders. De school moet altijd vertellen waarvoor het geld van de ouderbijdrage wordt gebruikt.

Als je een ouderbijdrage niet wilt of kunt betalen, mag een school uw kind niet weigeren. Wel kan het dan gebeuren dat uw kind niet mee kan doen aan sommige activiteiten, zoals een schoolreisje. Dat kan natuurlijk heel vervelend zijn. Beter is het, om tijdig met de school te praten over een oplossing.

Als je kind naar een school gaat die meer dan zes kilometer van je huis is, of als je kind gehandicapt is, dan is een apart geregeld vervoer naar school soms nodig. Dit kost extra geld. Je kunt dit geld helemaal of voor een deel terugkrijgen van je gemeente, dus niet van de school. Dit kan alleen als er geen andere school in de buurt is. Of als de scholen die wel dichtbij liggen, niet passen bij je godsdienst of levensbeschouwing. Iedere gemeente heeft een eigen regeling voor de vervoerskosten.

Het speciaal onderwijs is gericht op kinderen die, vanwege een handicap, ziekte of stoornis, niet kunnen deelnemen aan het normale onderwijsprogramma. Er bestaan vier clusters in het speciaal onderwijs:

  • Cluster 1: blinde en slechtziende kinderen
  • Cluster 2: dove en slechthorende kinderen
  • Cluster 3: gehandicapte en langdurig zieke kinderen
  • Cluster 4: kinderen met stoornissen en gedragsproblemen

Wanneer je als ouder denkt dat jouw kind in één van deze clusters valt, kan je een indicatie aanvragen bij de Commissie van Indicatiestelling (CVI) van het desbetreffende cluster. Met deze indicatie kan het kind speciaal onderwijs volgen of gebruik maken van een ‘rugzakje’. Je kunt namelijk ook besluiten om je kind op een reguliere school te plaatsen die tijdens de schooltijd extra hulp en zorg aanbiedt, om te zorgen dat je kind zijn/haar diploma kan halen. De extra kosten die hieruit voortvloeien worden dan betaald uit deze zogenoemde rugzak. Tegenwoordig wordt er steeds meer geprobeerd om zoveel mogelijk kinderen met een rugzakje het regulier onderwijs te laten volgen.

Zie: Vrijstelling van leerplicht

Communicatie met ouders omvat alle contacten met ouders met betrekking tot het onderwijs en de zorg voor hun kind. Het meest bekende contactmoment tussen ouders en docenten is het zogenaamde tien minuten gesprek. Tien minuten, meestal in de avond, waarin jouw kind centraal staat.

De informatie die school meegeeft voor thuis stelt de ouders in staat om mee te denken en mee te leven. De school moet zich op de hoogte stellen van de verwachtingen en opvattingen van de ouders over het onderwijs en de ontwikkeling van het kind. De school behoort de inbreng van ouders serieus te nemen en hen actief te betrekken bij de onderwijszorg voor hun kind.

Een schoolbestuur beslist of een leerling op de school wordt toegelaten. Sommige scholen hebben niet de capaciteit om iedereen te huisvesten die graag naar die school gaat. Dat is een reden om een leerling niet toe te laten. Gaat het om een openbare school? Dan moet de gemeente ervoor zorgen dat de leerling naar een andere openbare school kan.

Sommige scholen hebben een plaatsingsbeleid op basis van bijvoorbeeld de wijk waar in de school staat. Soms laat een schoolbestuur op een school alleen leerlingen uit één of twee wijken toe.

Laat het bestuur van een school uw kind niet toe? Dan moet de school je in een brief uitleggen waarom je kind niet wordt toegelaten. Als u het niet eens bent met de brief, kunt u binnen

zes weken een brief terugschrijven. Als uw kind opnieuw wordt geweigerd, kunt u naar de rechter gaan. Sommige scholen hebben een wachtlijst. Als uw kind op de wachtlijst wordt gezet, weigert de school uw kind niet, maar laat de school uw kind pas later toe. Daarom is het extra belangrijk om uw kind op tijd in te schrijven.

Zie: Toelating

Ouders van schoolgaande kinderen zijn verplicht zich te houden aan de vakantieperioden die de school vaststelt. Dit staat in de leerplichtwet. Er is echter wel een uitzondering. Volgens de leerplichtwet kunnen kinderen maximaal tien schooldagen vrij krijgen voor ‘bijzondere’ omstandigheden. Dat kan bijvoorbeeld als het door het beroep van één van de ouders niet mogelijk is om tijdens de schoolvakanties met vakantie te gaan. Ook kan hierop een beroep worden gedaan in geval van bijvoorbeeld een huwelijksjubileum, een bruiloft of iets dergelijks. Alleen mogen de tien dagen niet worden ingevuld in de eerste twee weken na de zomervakantie.

Een verzoek voor verlof buiten de schoolvakanties moet worden ingediend bij de directeur van de school. Die moet beoordelen of ‘het beroep op vrijstelling’ terecht wordt gedaan. Aanvragen voor meer dan tien dagen moeten bij de leerplichtambtenaar worden gedaan.

Voor de vakantiespreiding is Nederland verdeeld in drie regio’s, namelijk noord, midden en zuid. De vakantiespreiding is vanwege een aantal redenen ingevoerd. Zoals de spreiding van verkeer(sdrukte) en ter voorkoming van “overbelasting” van onder andere recreatieparken en campings. Bovendien is er bewust gekozen voor een overlappende periode, waardoor mensen (families) uit verschillende regio’s toch de mogelijkheid hebben om samen op vakantie te gaan.

Hierbij worden de regio’s Noord en Zuid bij de herfst- en voorjaarsvakantie nooit gecombineerd. Dat wordt gedaan omdat de nadelen van vakanties op verschillende tijden het meest gevoeld worden in de buurt van de grenzen tussen de desbetreffende regio’s. Als de regio’s Noord en Zuid zouden worden gecombineerd tegenover de regio Midden, dan zouden er twee regiogrenzen door het land getrokken worden. Hierdoor ondervinden meer mensen dan nu nadeel van de verschillen in vakantiedata. Om mensen in de regio’s Noord en Zuid ook de gelegenheid te geven gezamenlijk vakantie te vieren zijn de kerstvakantie en de meivakantie niet gespreid. En uiteraard is er ook in de zomervakantie overlap tussen de drie regio’s.

Bij de besluitvorming zijn, naast het Ministerie van OCW ook andere organisaties betrokken, waaronder branche-organisaties, recreatieparken, milieu-groeperingen en de horeca.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen stelt de regeling vakantie­spreiding voor telkens zes jaar definitief en voor drie jaar voorlopig vast. Elke drie jaar, of zoveel vaker als nodig, wordt de regeling geëvalueerd.

De vakantiedata gelden voor alle basisscholen, speciale scholen voor basisonderwijs, scholen voor het voortgezet onderwijs en scholen voor speciaal voortgezet onderwijs. De data van de zomervakanties zijn verplicht. Voor de overige vakantiedata geldt dat het ministerie van OCW voor deze vakanties slechts adviesdata aangeeft. Scholen mogen hier dus van afwijken. Het ministerie adviseert om bij de school na te gaan op welke dagen deze gesloten is in verband met vakantie.

Zie: Brede school

Op school krijgt uw kind verschillende vakken. De wettelijk verplichte vakken zijn voor alle kinderen op alle scholen hetzelfde. Binnen die vakken hebben de scholen ruimte om zelf accenten te leggen. In de kerndoelen voor het primair onderwijs staan de verplichte vakken beschreven. Dit zijn:

  • Nederlandse taal
  • Engels
  • Rekenen en wiskunde
  • Oriëntatie op jezelf en de wereld: bijvoorbeeld aardrijkskunde, geschiedenis, biologie
  • Kunstzinnige oriëntatie: bijvoorbeeld muziek, tekenen, of handvaardigheid
  • Bewegingsonderwijs

Het vrijeschoolonderwijs betekent niet dat ieder kind vrij is om te doen en laten wat hij/zij wil. Vrijeschool betekent in deze context dat er meer rekening wordt gehouden met het tempo, niveau en manier van leren van ieder individueel kind. Naast hoofdvakken als lezen, schrijven en rekenen zijn beeldende kunst, muziek, toneel en religie net zo belangrijk. De gedachte achter de vrijeschool is dat de maatschappij uit drie delen bestaat: het geestesleven, het rechtsleven en het economische leven. Onder het geestesleven vallen onder andere religie, kunst, wetenschap en opvoeding. Steiner, de grondlegger van de vrijeschool, wilt met zijn methode van lesgeven zorgen dat het geestesleven los van de andere twee levens ontwikkelt kan worden. Het vrijeschoolonderwijs is niet zoals een ‘normale’ school in acht groepen verdeeld maar verdeeld in meerdere delen: onderbouw, middenbouw en bovenbouw. De onderbouw bestaat uit twee of drie kleuterklassen en vervolgens zes klassen. De middenbouw bestaat uit klas 7 en klas 8 waar de leerlingen worden voorbereid op de bovenbouw. In deze periode wordt er een advies (vmbo-t, HAVO of VWO) gegeven door alle docenten waaruit de mentor één advies vormt. Bij sommige vrijescholen wordt er ook gebruik gemaakt van een eindtoets welke meegenomen wordt in het advies dat wordt gevormd. De bovenbouw begint in klas 9 en kan lopen tot en met de 12e klas. De bovenbouw bestaat uit een basisaanbod van hoofdvakken en profiellessen, welke bedoeld zijn om kinderen naar het examenniveau te tillen. Leerlingen op vmbo-t niveau zijn aan het eind van jaar 10 of 11 klaar met de vrijeschool, terwijl leerlingen op HAVO- of VWO-niveau tot het einde van jaar 12 op de vrijeschool hun onderwijs blijven volgen. Ook is het mogelijk om het vmbo-t, HAVO of VWO op een reguliere middelbare school te volgen.

Het vrijeschoolonderwijs is ontwikkelt door Rudolf Steiner, een filosoof, architect en pedagoog uit Oostenrijk die als grondlegger van de antroposofie wordt gezien. In Vlaanderen wordt deze vorm van onderwijs dan ook steinerschool genoemd in plaats van vrijeschool. In 1923 is de eerste Nederlandse vrijeschool opgericht in Den Haag. Tegenwoordig telt Nederland 95 vestigingen en 4 vestigingen die onder het speciaal onderwijs vallen.

In ons land is het geven van onderwijs vrij. De overheid stelt wel voorwaarden aan de kwaliteit van het onderwijs. Want elk kind heeft recht op goed onderwijs. Daarom zijn er wetten en regels waar scholen zich aan moeten houden. Binnen deze wetten en regels mogen scholen wel zelf bepalen op welke manier ze lesgeven. In wetten en regels is vastgelegd wat kinderen op een basisschool in ieder geval moeten leren. Daarnaast mogen scholen binnen voorwaarden zelf kiezen, welke onderwerpen zij voor hun leerlingen belangrijk vinden.

Vrijheid van onderwijs kan uiteengelegd worden in de vrijheid van oprichting, de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting. De vrijheid van oprichting of stichting is de vrijheid om een school op te richten van welke levens- of wereldbeschouwelijke aard dan ook. De vrijheid van richting houdt in dat het bevoegd gezag de vrijheid heeft om het onderwijs te doen verzorgen gebaseerd op een zelf te bepalen levens- of wereldbeschouwelijk beginsel. De vrijheid van inrichting is de vrijheid die het bevoegd gezag heeft om de onderwijs­kundige vormgeving van het onderwijs inhoudelijk en didactisch te bepalen.

In sommige gevallen kan je kind een (tijdelijke) vrijstelling van school of van inschrijving bij een school krijgen. De wet kent hiervoor een paar mogelijkheden. In de meeste gevallen beoordeelt de schooldirecteur of er sprake is van een gegronde reden voor verzuim. De schooldirecteur kent de leerling en is op de hoogte van eventuele bijzonderheden. Als je kind spijbelt of wegblijft van school zonder goede reden, overtreedt het de Leerplichtwet.

Zie ook: Vakantie in schooltijd

VVE

De voor- en vroegschoolse educatie. Zie: Voorschool

Stel de juiste
vragen om een
goede school te kiezen.

Geef aan wat voor jou belangrijk is en stel je persoonlijke vragenlijst op. Dit kost je een minuutje.

Maak je eigen vragenlijst

Zo meld je je aan op een school

Wanneer moet je je inschrijven? En wat is een postcodegebied? Loten? En wat als er geen plek is?

Naar de uitleg